De Mier en de Tijger!
Een heel nieuwsgierige mier hield van ontdekken en leren. Hij wilde altijd meer weten over de wereld om hem heen. Hij had gehoord van een geheim eiland waar alle dieren vredig met elkaar leefden. Hij droomde ervan om daar naartoe te gaan en te zien hoe het was.
Maar er was een probleem. Het eiland was heel ver weg, aan de andere kant van de zee. De mier wist niet hoe hij daar moest komen. Hij kon niet zwemmen of vliegen. Hij had geen boot of vleugels. En hij had niemand om hem te helpen. Hij was helemaal alleen.
Op een dag besloot hij toch te proberen het eiland te bereiken. Hij pakte zijn spullen en ging op pad. Hij liep en liep, tot hij bij de rand van de zee kwam. Hij keek naar het water en zag hoe het glinsterde in de zon. Hij zag ook hoe het golven maakte. Hij vond het mooi, maar ook eng. Hij wist niet of hij het zou overleven.
Hij zocht naar een manier om over de zee te komen. Toen zag hij een stuk hout dat dreef op het water. Hij dacht: "Misschien kan ik daarop klimmen en me laten meevoeren door de stroming. Misschien kom ik dan bij het eiland." Hij sprong op het hout en hield zich stevig vast. Hij hoopte dat hij geluk had.
Maar hij had geen geluk. Het hout was niet stabiel. Het draaide en kantelde door de golven. De mier werd duizelig en misselijk. Hij werd ook nat en koud. Hij was bang dat hij zou vallen en verdrinken. Hij begon te huilen en om hulp te roepen.
Een tijger die in de buurt was, hoorde het geschreeuw van de mier en kwam kijken wat er aan de hand was. Hij zag de mier op het hout zitten en begreep wat hij probeerde te doen. Hij vond het dapper, maar ook dom. Hij zei: "Hé, jij daar! Wat doe je? Weet je niet dat je zo nooit bij het eiland komt? Je hebt een betere manier nodig!"
De mier keek naar de tijger en schrok. Hij dacht dat de tijger hem wilde opeten. Hij zei: "Laat me met rust! Je bent een roofdier! Je bent mijn vijand!" Maar de tijger zei: "Nee, dat ben ik niet! Ik ben een vriend! Ik wil je helpen! Ik weet hoe je bij het eiland kunt komen!"
De mier vroeg: "Hoe dan?" De tijger zei: "Ik heb een boot. Ik heb hem zelf gemaakt van bamboe en touw. Hij is groot en sterk en kan de golven weerstaan. Hij heeft ook een zeil en een roer. Hij kan snel en goed varen. Ik kan je meenemen naar het eiland als je wilt."
De mier vroeg: "Echt waar? Heb je een boot? Kun je me meenemen naar het eiland?" De tijger zei: "Ja, echt waar. Ik heb een boot. Ik kan je meenemen naar het eiland. Maar je moet me wel iets beloven. Je moet beloven dat je niet bang voor me bent. Je moet beloven dat je me vertrouwt."
De mier dacht even na en zei toen: "Oké, dan. Ik beloof het. Ik beloof dat ik niet bang voor je ben. Ik beloof dat ik je vertrouw."
"Goed zo," zei de tijger. "Dan is het afgesproken. Kom maar mee. Ik zal je naar mijn boot brengen." Hij sprong in het water en zwom naar de kant. Hij nam de mier voorzichtig in zijn bek en droeg hem naar zijn boot. Daar zette hij de mier op de boot en klom er zelf ook op. "Zo, we zijn er," zei hij. "Dit is mijn boot. Hij is de beste boot die er is. Hij zal ons naar het eiland brengen."
De mier keek naar de boot en was onder de indruk. Hij zag dat de boot inderdaad groot en sterk was. Hij zag ook dat de boot een zeil en een roer had. Hij vond het knap dat de tijger de boot zelf had gemaakt.
En zo begon het avontuur van de mier en de tijger die samen naar het eiland gingen. Ze hesen het zeil en stuurden de boot. Ze voeren over de zee en zagen veel mooie dingen. Ze zagen dolfijnen en walvissen. Ze zagen sterren en regenbogen. Ze zagen eilanden en vulkanen.
Maar ze zagen ook veel gevaarlijke dingen. Ze zagen haaien en piraten. Ze zagen stormen en bliksem. Ze zagen ijsbergen en rotsen.
Ze moesten veel doorstaan. Ze moesten vechten en vluchten. Ze moesten duiken en springen. Ze moesten schuilen en bidden.
Maar ze gaven niet op. Ze bleven samen. Ze bleven sterk. Ze bleven moedig.
En na vele dagen en nachten zagen ze eindelijk het eiland. Het was een prachtig eiland, groen en vol bloemen. Het was vol met dieren.
Het eiland was vol vrede. Er was geen haat of geweld. Er was alleen liefde en harmonie. Alle dieren leefden samen in vriendschap. Ze deelden alles met elkaar. Ze hielpen elkaar. Ze respecteerden elkaar. Ze waren gelukkig.
De mier en de tijger werden hartelijk ontvangen. De dieren feliciteerden hen met hun moedige reis. Ze nodigden hen uit om bij hen te blijven. Ze zeiden: "Welkom op het eiland. Dit is jullie nieuwe thuis. Jullie zijn onze nieuwe vrienden. We zijn blij dat jullie er zijn."
De mier en de tijger waren verrast en ontroerd. Ze hadden niet verwacht dat de andere dieren zo aardig zouden zijn. Ze zeiden: "Dank jullie wel. Dank jullie wel voor jullie gastvrijheid. Dank jullie wel voor jullie vriendschap. We zijn blij dat we hier zijn."
De dieren lieten hen het eiland zien. Ze lieten hen de mooie plekken zien. Ze lieten hen de lekkere vruchten zien. Ze lieten hen de leuke spelletjes zien.
Ze maakten ook veel nieuwe vrienden. Ze werden vrienden met de olifant en de muis. Ze werden vrienden met de leeuw en de zebra. Ze werden vrienden met de beer en het konijn.
Ze leerden ook veel nieuwe dingen. Ze leerden over de geschiedenis en de cultuur van het eiland. Ze leerden over de planten en de dieren van het eiland. Ze leerden over de wetten en de regels van het eiland.
De mier en de tijger werden onafscheidelijk. Hun droom werd werkelijkheid. Ondanks hun grote verschillen, bleven ze voor altijd beste vrienden.
En zo eindigde het verhaal van de mier en de tijger die samen naar het eiland gingen. Ze vonden niet alleen hun geluk, maar ook hun thuis.